vrijdag 28 oktober 2016

Een volksverhaal: Kabouters?

Ik ben steeds een fanatieke, en volgens mij ook niet onverdienstelijke, actrice in het amateurtoneel geweest. Om de repetitieruimte van het eerste gezelschap waar ik als jong meisje speelde te bereiken, moest ik over een voormalig militair domein. Om die reden was het gebied lange tijd verboden terrein voor de gewone burger, wat het natuurlijk allemaal heel spannend maakte. Er is algemeen weinig bekend over de periode voor het militair domein was, maar ook toen al sprak het beboste domein tot de verbeelding en de kabouterverhalen waren dan ook niet ver weg. Er is iets met het domein. Je kan het natuurlijk de verbeelding van een sentimenteel mens noemen, maar iedereen die er ooit al gewandeld heeft, weet dat ik gelijk heb. Je hoeft het niet meteen spookachtig te noemen. Het is gewoon zo'n soort bos dat altijd een beetje nat is en waar het hele jaar paddenstoelen groeien. 's Morgens hangen er altijd nevelslierten tussen de bomen en over de paadjes en met een beetje geluk zie je, als je heel stil bent, zelfs een ree. Het is het soort bos dat je bijna terug in sprookjes doet geloven. Of tenminste eraan terugdenken.
Ik had al vaak overdag over het domein gewandeld en al vaak had ik het gevoel gehad dat er iemand naar mij keek. Op zulke momenten vloekte ik wel eens op mezelf en mijn geloof in spoken, maar ik stelde mezelf gerust dat het vast de dieren waren die mij vanuit de struiken in het oog hielden. Tot ik op een keer in het gezelschap van een vriendin een wandeling maakte en zij opmerkte dat er een geritsel in de gracht naast het pad was. Een geritsel dat ons leek te volgen. Vanaf dat moment kon ik mezelf niks meer wijsmaken en meed ik het domein zoveel mogelijk, vooral in het donker. Precies om die reden had ik op een avond aan een vriend van mij gevraagd om mij te komen ophalen na de repetitie, maar toen ik buiten kwam, bleek hij er niet te zijn. Ik liep terug naar de toneelzaal, maar die was intussen vastgemaakt. Normaal bleven er altijd nog wel wat babbelaars staan, maar die waren nu snel in hun auto gesprongen, gevlucht voor de wind en regen die stilaan begonnen op te steken. We spreken nu van de tijd dat de gsm nog  niet was uitgevonden, of tenminste toch  nog niet bij iedereen ingeburgerd, en er zat dus voor mij niks anders op dan zelf naar mijn goede vriend thuis te wandelen. Ik kon kiezen voor de lange weg waarbij ik enkel maar over het paradeplein naar de uitgang moest of voor de korte weg, helemaal binnendoor over het domein. Hoewel de gedachte aan een wandeling over het domein mij doodsbang maakte, haalden mijn tegenzin om nat te regenen en mijn luiheid toch de bovenhand. Ik sprak mezelf moed in, trok mijn sjaal wat beter om mijn nek, stak mijn neus zo ver mogelijk in mijn jaskraag en met de blik naar de grond gericht stapte ik de duisternis in. Ik wandelde en wandelde en wandelde. De wind waaide intussen fel en de regen sloeg hard in mijn gezicht. “Verdomme,” foeterde ik, “ben ik nu ergens verkeerd gelopen? Ik had er toch al lang moeten zijn. Mijn vriend woont vlakbij, het is maximum vijf minuten lopen. Ik keek op mijn horloge. Meer dan twintig minuten was ik al onderweg. Ik bleef staan en probeerde mij te oriĆ«nteren. Ik meende de richting te hebben teruggevonden en begon te lopen, niet meer over de paadjes, maar dwars door de bossen en struiken. Tot ik plotseling over iets struikelde en plat op mijn gezicht in het bos lag. Ik keek achter mij naar hetgene waar ik over gestruikeld was. Het leek een soort zandbergje, maar er lagen allerlei kleine dingen in. Het leken wel steentjes, maar ze waren te regelmatig en te gelijkend van vorm. Ik pakte de steentjes vast en bekeek ze, maar in het donker kon ik er niet te veel van maken. Ik stopte ze in mijn zak en liep door. Na enige tijd zwerven bereikte ik de rand van het domein, gelukkig aan de juiste kant en even later zat ik bij mijn goede vriend thuis. Bij een lekkere tas warme chocolademelk vertelde ik mijn angstig avontuur en er werd vrolijk gelachen over zijn vergeetachigheid, mijn gave tot verloren lopen en de kabouters van het domein die hier vast en zeker de  hand in hadden. Toen mijn chocolademelk op was en ik weer wat opgewarmd, maakte ik mij klaar om te vertrekken. “Hoe zit het nu met die steentjes?” lachte mijn vriend “Zouden ze na een tas warme chocomelk nog steeds zo mysterieus lijken?” “Vast niet!” lachte ik en haalde de steentjes uit mijn zak. Maar het lachen verging ons snel toen we zagen wat ik uit mijn zak haalde...mijn hand lag niet vol steentjes, maar met hele kleine kopjes, bordjes en ander servies.


Opgelet! Niks uit dit verhaal -noch het hele verhaal, noch delen ervan- mogen gebruikt worden voor  welk doeleinde dan ook of eender welke vorm van verspreiding zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur, zijnde De Elf en de Eik.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten